Inleiding

Het Generaal Gouvernement 1942. Foto: Wikipedia

De administratie van het Generaal Gouvernement was direct aan de economie van het gebied verbonden. Het betekende:

uitvoer van het Pools bezit naar Duitsland. Binnen enkele maanden veranderde het Generaal Gouvernement in een ‘leeg orgaan’ zoals Hans Frank het noemde

germaniseren van het bezit van de Poolse Joden. Volgens Frank “moesten Joden zo snel mogelijk uit de economie verdwijnen”.

instellen van verplichte voedselquota voor de Poolse landbouw, die de Duitse machthebbers systematisch verhoogden, en het principe van collectieve verantwoordelijkheid

verplichting en dwang voor de Polen om in het voordeel van de Duitsers te werken

Roof en het germaniseren

Binnen een week na het publiceren van het decreet van Hitler heeft Hans Frank de richtlijnen voor de economische taken van het GG bekend gemaakt.
De administratie van de Duitse bezetter begon dit beleid onmiddellijk te realiseren. Het doel was allerlei grondstoffen, schrot, machines, gehele bedrijven, onroerend goed en alles wat voor de Duitse economie waardevol was onmiddellijk uit het GG weg te voeren.
Volgens Hans Frank moest Polen behandeld worden als kolonie, en de Polen als slaven van het “grotere Duitse wereldrijk”.
Binnen enkele maanden bleef in het GG niks meer over. Frank noemde het GG een “leeg organisme”.
Transport van de Poolse ondernemingen ging moeilijker. De leiding van de Wehrmacht vond dat de waardevolle voor het Derde Rijk Poolse bedrijven beter in het GG konden blijven om daar ten bate van het Rijk te produceren.
Duitse overheid moedigde de Duitse ondernemers aan om de aansturing van de bedrijven in het GG op zich te nemen.
Voor velen van die Duitse ondernemers was het een kans om snel een fortuin op te bouwen.
Oscar Schindler. Foto: Svitavy, Kam po Cesku

Een van hen was Oscar Schindler.
Een mislukte ondernemer en een Duitse spion in het Sudetenland hoopte op een snelle en makkelijke verrijking.
Ook de eigenaar van het bedrijf Hugo Schneider AG (HASAG) uit Leipzig zag een soortgelijke potentie in het Generaal Gouvernement.

Herdenkingsbord, dwangarbeit. Foto: zwangsarbeit in Leipzig.de
Dankzij de ondersteuning van de Duitse administratie in het GG en de Wehrmacht is zijn bedrijf binnen twee jaar van een middelgroot tot de belangrijkste producent van de bewapening in het GG geworden.

HASAG, kamp in Czestochowa Polen. Foto: Wikimedia Commons HASAG, kamp in Czestochowa Polen. Foto: Wikimedia Commons[/caption]

Systematisch vergrootte hij het aantal fabrieken en gebruikte Joden als de goedkoopste arbeidskrachten.
Duitse medewerkers van zijn fabrieken waren hier ook mee gebaat. Ze verdienden geld en genoten privileges, waar ze tot dan toe alleen van konden dromen.
Duitse ondernemers kwam in het Generaal Gouvernement niet alleen om de Poolse bedrijven over te nemen.
Het decreet van Hans Frank d.d. 24 januari 1940 gaf Duitsers “bij wet” de mogelijkheid om elk privaat bezit in het Generaal Gouvernement in beslag te nemen, als het “algemeen belang” het vereiste.
Dit gaf veel ruimte voor eigen interpretatie van wat “algemeen belang” was, schrijft historicus, Leszek Pietrzak.
Voor dit doel heeft Hans Frank een vertrouwenskantoor in het leven geroepen, dat direct onder zijn controle viel.
In gevolg daarvan verliezen Polen niet alleen hun bedrijven, maar ook hun bezit. Onder de nieuwe Duitse beheerders waren zowel de ondernemers als privé personen.
Siegfried Kepper, oud gediende van de NSDAP en boer uit Oost Pruisen kwam in het Generaal gouvernement toen hij hoorde over schitterende bezittingen in voormalig Polen. Hij zou ze voor niets of zeer goedkoop kunnen verkrijgen.
Zijn succes was niet zo groot als die van Schindler maar het is hem gelukt een van de aristocratische eigendommen in de buurt van Krakau te bemachtigen.
Het germaniseren van de Joodse ondernemingen begon direct.
Op deze wijze zijn 100.000 Joodse ondernemingen, vooral in de detailhandel in beslag genomen. Deze roof kreeg massaal karakter, toen de genocide op het Joodse gedeelte van de Poolse bevolking begon.

Arbeidsplicht en arbeidsdwang

Het koloniale karakter van de Duitse machthebbers was nog meer op het gebied van werk zichtbaar .
Voor de Polen bestond arbeidsplicht in de landbouw. Voor de Poolse Joden gold echter arbeidsdwang.
Duitsers snapten heel snel dat zonder drastische maatregelen zou hen nooit lukken om voldoende arbeidskrachten te vinden.
Ten minste één miljoen Polen moest naar Duitsland gaan om daar voor de Duitsers te werken. Hans Frank stelde verplichte aantallen van werknemers in voor de gemeentes in het Generaal Gouvernement.

Duitse politie en de veiligheidsdiensten organiseerden razzia’s.

Razzia’s tijdens de Duitse bezetting van Polen. Foto: wikipedia Razzia’s in Bydgoszcz. Foto: commons wikipedia
Bij elkaar kwam 1,3 miljoen Polen in het Derde Rijk terecht, waar ze in de Duitse industrie en landbouw moesten werken.
Het was slavenwerk, dat tot roofbouw op de gezondheid en zelfs tot de dood leidde.

Dwangarbeid voor de Polen in het Derde Rijk en de verplichting om een letter “P” te dragen. Foto: Expolis

Voor de Poolse Joden gold de arbeidsdwang. De Jodenraad registreerde de joodse arbeidskrachten volgens beroep, verdeelde ze in arbeidskolommen, en betaalde ze ook. Joden moesten vaak een zinloos of vernederend werk verrichten.
Een deel van hen moest Polen in bedrijven vervangen. De meerderheid kwam echter in de dwang werkkampen terecht, waar de vreselijke omstandigheden heersten.

Landbouw in het Generaal Gouvernement

Voor de Duisters was landbouw in het GG van bijzonder economisch belang. Daarom verhoogden ze de lasten voor de Poolse boeren systematisch. In 1942 bedroegen ze 40% van de totale oogst.
Duitsers pasten het principe van collectieve verantwoordelijkheid bij het niet nakomen van de verplichtingen.
De Verzwaring van lasten voor de Poolse boeren was catastrofaal voor de civiele bevolking, voor wie het verkrijgen van voedsel de grootste dagelijkse uitdaging vormde.

Bron:

historicus dr Leszek Pietrzak, “Zakazana historia nr 14″/’Zlodzieje Europy’, 2016 pag. 43-48 (“Verboden Geschiedenis”, nr 14/”De dieven van Europa”, 2016, pag. 43-48)